In een
ribgewelf
valt het meteen op wanneer in de kruin een rib alle sluit- en knoopstenen verbindt.
Dat opvallen wil nog niet zeggen dat deze rib ook constructief van het grootste belang is. Het is geen
primaire rib,
hooguit een
secundaire.
In veel beschrijvingen van
gewelven
met een kruinrib in de lengte, dus overlangs, wordt deze rib niet speciaal benoemd, maar gezien als een
reeks
liernes.
En dat zijn met zekerheid
tertiaire ribben.
De opvallendste kruinrib passeert wel de
(hoofd)sluitstenen
en
die van de gordelribben,
tenminste
als die er zijn, maar daarnaast veelal ook een reeks
knoopstenen.
De kruinrib hoort bij de late gotiek, de tijd van onder meer de
stergewelven,
maar is niet aan een bepaalde periode of streek te koppelen:
het ligt er gewoon aan waar de bouwmeester zin in had.
Veel stergewelven hebben kruinribben die slechts een deel van de kruin in een
travee
sieren.
Een eenvoudig
stergewelf,
zoals dat al vroeg in de
viering
te vinden is, heeft vanuit iedere
aanzet
een kruisrib en twee
tiercerons.
Die tiercerons lopen tot de knoopstenen in de kruinen (overlangs en
overdwars).
Iedere knoopsteen is met een korte kruinrib verbonden met de centrale sluitsteen.
Zo verschilt de kruinrib niet wezenlijk van de lierne.
Tekst: Jean Penders (03-2017). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders